Een echte d’Artagnan in ‘t Tolhuis...
Uitbater Peter Velle vertelt:
“De kerstdagen van 1690. Aan het tolhuis en het fort van Plassendale vriest het gat van de kiekens dicht. Een Negenjarige Oorlog woedt sinds 1688, maar geen kat die op dat moment weet dat-ie nog zo lang zal duren. Oorlogen zijn een beetje zoals sommige besmettelijke ziekten. Lodewijk de Veertiende bestiert zijn rijk vanuit Versailles. De Zonnekoning zit niet alleen met een broek vol permanente goesting, hij heeft ook op andere vlakken een niet te temperen expansiedrang. De rest van Europa is daar niet zo blij mee. Er wordt gevochten van Henegouwen tot Beachy Head in Ierland, en in Italië, Canada en de Caraïben. In 1689 vallen de Fransen via het graafschap Vlaanderen de Zuidelijke Nederlanden binnen. De Gentse, de Oostendse en de Nieuwpoortse Vaart worden gebruikt als verdedigingslinie voor het Brugse Vrije. Onze parochies worden bezet door bevriende legers: Nederlanders, Spanjaarden, Engelsen, Schotten en Duitsers.
De Franse spionnen van Lodewijk XIV zijn heel erg actief. Een spion die inlichtingen verzamelt over de forten langs de vaart van Brugge tot Oostende en Nieuwpoort, wordt opgepakt. De spion, Jean Roulant wordt opgeknoopt op de Brugse Burg. Zijn tienjarige hulpje bij het lezen en schrijven wordt afgevoerd naar de gevangenis van Oostende en verplicht om scheepsmaatje te worden. Ook een andere spion, François van der Straeten, bekoopt een poging om soldaten in Brugge binnen te smokkelen met zijn leven. Zijn schedel hangt vandaag nog altijd aan de Brugse Smedenpoort.
Alle kanalen en grachten rond de forten liggen stijf bevroren. "De hemel was de Fransen gunstig gezind", zou een abt later schrijven. Eindelijk zien de Fransen hun kans schoon om in de dorpen van het Brugse Vrije hun oorlogskassen te gaan spijzen. Die dorpen betalen eigenlijk ook al ‘contributies’ aan de noordelijke geallieerde troepen. Don Francisco Antonio de Agurto y Salcedo, markies van Castanaga en landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, verklaart dat hij de bevolking niet kan beschermen en evenmin in centen kan voorzien om de Franse invallers te paaien en dat men de Fransen dan maar naar vermogen moet ontvangen.
Zondag 14 januari. Op het binnenplein van het fort van Plassendale warmen de soldaten zich aan vuurtjes. Plots duikt vanuit de richting van Oudenburg een Frans regiment met vierhonderd soldaten op. Een lang rood-blauw lint dat dampt en briest. Alle water rond het fort is bevroren. Dat maakt het voor de Fransen een koud kunstje om het met de sabel in de hand te veroveren. Van de honderdvijftig man in ons fort worden er tien tot twaalf gedood. De rest kan zich redden. "Hadden ze vanuit het fort het ijs gebroken, hadden we er niet aan durven denken om het aan te vallen, want het is een vrij goed en stevig fort, met tien kanonnen", verklaarden de aanvallers later in de gazetten van die tijd. De Fransen verliezen één man. De groep trekt verder langs de vaart richting Brugge. In de kleine versterking aan de overzijde van de molen van ‘t Pompje, op de hoek met de Cotidianenstraat, bevindt zich niemand meer. Ook in Stalhille zijn de noordelijke troepen gevlucht. In Brugge wordt onderhandeld met hoogwaardigheidsbekleders en de rijkste mannen van het noorden van het Brugse Vrije. De abt van de Duinenabdij van Koksijde, die in Brugge verblijft, bemiddelt mee. Men komt overeen de Fransen binnen de maand een gigantisch bedrag te betalen van drie jaar contributie, twee voor de voorbije jaren en voor het komende jaar. Voor de Fransen zich terugtrekken naar Diksmuide worden het fort van Plassendale en Tolhuis helemaal onbruikbaar gemaakt, want het is voor de Fransen te ver in vijandelijk gebied gelegen om het bezet te kunnen houden.
Maar kijk, de Fransen dus content. En weet je wie ons dat flikte? D'Artagnan, musketier... Want de snoodaard die met zijn vierhonderd mannen ons fort aanviel en kaalschoor was niemand minder dan Pierre de Montesquiou, graaf d'Artagnan (1640 - 1725). Hij diende drieëntwintig jaar als musketier bij de Gardes Françaises voor hij in 1688 gepromoveerd werd tot brigadecommandant. Zijn stunt aan Plassendale droeg ertoe bij dat hij in 1691 zelfs generaal werd. Ondanks zijn gepoederde krullen was Montesquiou d’Artagnan geen halfzacht eitje: tijdens de Slag bij Malplaquet (1709) sneuvelden maar liefst drie paarden onder zijn achterste en hij gaf er pas de brui aan toen-ie zelf door een musketkogel getroffen werd. 'Dieu pour maître et l'épée pour compagne'. Tussen de gevechten door ringelde de maarschalk en passant nog een dertig jaar jongere deerne.
Ons vernielde fort werd pas helemaal grondig hersteld in 1698, na de Vrede van Rijswijk. Daarvoor werden rond het kerkhof van Oudenburg de bomen gerooid. En nu nog prijken in een houten balk in de nok van ons dak het mooie jaar ‘1698’ en de initialen van de timmerman. Als aandenken aan de passage van d'Artagnan, musketier van de koning. Maar dat lees je niet in het dikke boek van Alexandre Dumas.
Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat de d’Artagnan van Dumas, die wij kennen van de Drie Musketiers, eigenlijk de achterneef van ‘onze’ d’Artagnan was. Maar toch: une belle histoire, nietwaar? Maar dan echt gebeurd!”

© Sophie Rochard, Public domain, via Wikimedia Commons
Benieuwd?
Treed in de voetsporen van d’Artagnan: